DE KUNSTENAAR


Wat ooit aan gal of honing

aan offerande of spot

ging in of uit mijn woning,

mijn droompaleis, mijn krot,

of 'k smaad kreeg of beloning,

als wijze of als zot,

wat van mijn ziel ten toon hing,

gelouterd of verrot,

'k ben hofnar van mijn koning,

maar priester van mijn god.


                  * * *

Leiden, 23 februari 1949.

Gepubliceerd in Ad Interim, 6e jaargang no. 4, april 1949, p. 111.
Bij 'Bijzonderheden over medewerkers aan dit nummer' staat het volgende: "Cornelia Brinkman is 32 jaar oud en werkzaam aan een uitgeverij. In 1944 verscheen van haar een verhaal in "De schone Zakdoek", zij debuteert thans met poëzie tegelijkertijd in "De Nieuwe Stem" en "Ad Interim"." (zie rechterfoto)

Toen zij dit gedicht aan A. Roland Holst toestuurde, schreef hij haar terug:



"Eigenlijk moet ik beginnen met je vergeving te vragen - nee, niet om dezen zoo laten en dan nog haastigen brief (dát soort excuses geef ik maar op!) - maar omdat ik volkomen eigenmachtig omsprong met het laatste gedichtje, dat je mij stuurde. Het trof mij zéér - den volgenden dag liet ik het lezen aan Bert Voeten (een der redacteuren van "Ad Interim") - hij vroeg zeer verbaasd "van wie is dat!?"- Hij wil het graag voor zijn tijdschrift hebben, en verzekerde mij, dat hij er de rest van de redactie niet over hoefde te raadplegen. Ik gaf 't hem toen + jouw naam & adres. Wees nu maar niet boos, en laat je oude vriend (ikke) op deze wijze maar wat met je sollen." (fragment uit brief van 27 februari 1949).